Interview van Erik Eelbode met Annelies de Mey. Maart 2007.

E: En als ik je zou vragen in welke van die twee stoelen jij het liefst zou zitten, welke zou dat dan zijn?
A: De achterste.
E: De achterste, dat is de stoel die opzij kijkt.
A: Ja.
E: Die wegkijkt... compleet wegkijkt van het scherm. Ze kijken alle twee weg van het scherm. En waarom kies je die?
A: Als ik in de voorste ga zitten dan zit je zo in een portretsituatie. Dat zou ik liever niet hebben ; zeker niet tijdens een gesprek.

E: Maar van die stoelen terug naar het scherm: het is een leeg scherm, er is niets op te zien.
Is het een foto waar we iets kunnen verwachten of is het echt de metafoor van het lege scherm? Een leeg scherm dat jij met je foto’s tracht in te vullen?
A: Ik denk dat het een klein beetje te vergelijken is met de foto van die tafels met al die papiertjes op – de voorstelling gaat nooit beginnen, het feest gaat niet beginnen, je kan zelfs niet zeggen dat het feest uitgesteld is. Het ís precies de bedoeling geweest dat er nooit een feest zal zijn in die ruimte met die tafels met die papiertjes op. En hier is dat ook zo: je voelt dat het niet de bedoeling is om hier ooit een beeld te projecteren.

E: In eerdere tentoonstellingen van jou werd ik ongelooflijk geboeid door de foto van een amateuristische voetbalgoal die - waar het beeld bijna helemaal wegvloeit in het zwart - zowaar associaties oproept met het zwarte vierkant van Malevitch. Maar uiteindelijk toch een kromme goal blijft binnen een claustrofobisch vierkant kader. En je terug naar de werkelijkheid voert en dan terug naar dat zwart; die beweging vond ik erg interessant. Wat betekent dit beeld voor jou?
A: Ik weet dat ik dit beeld drie keer opnieuw ben gaan opnemen. En dat ik bij dit beeld, meer nog dan bij de andere, eigenlijk juist deze compositie heb willen vatten en dat ik het ook belangrijk vond dat het kader van dit beeld aangenaam wrong. Alles is scheef.
E: Aangenaam wringen. Dat vind ik een belangrijke omschrijving van nogal wat beelden van jou. En dit is zeker geen negatieve connotatie, integendeel. Ik ervaar dat bijvoorbeeld ook bij die merkwaardige foto van een stuk landschap waar we een stuk buis zien, een draad en een ketting en paaltjes en een bocht van beton die het beeld indraait... Wij lopen er allemaal aan voorbij, wij zien dat niet. Wat houdt jou tegen hier? Ik heb nog nooit – denk ik - in levende lijve stilgestaan bij zo’n beeld, maar bij deze foto van jou ben ik mateloos geïnteresseerd. Hoe komt dat?
A: Je loopt als fotograaf rond en rond; je zit in bepaalde omgevingen binnen een kader dat heel duidelijk afgebakend is, maar dat dus wel heel duidelijk de sfeer weergeeft van de omgeving. En bij de meeste beelden klopt het niet, dan zie je een ander soort wereld. Maar in dit beeld bepaalde eigenlijk heel die omgeving de ‘sfeer’. Het was een soort park waar iedereen doorliep, maar dan alleen maar om een kortere weg te nemen. En alles wat er voor de rest was in dat park, was voorbij, was over. En daarom liep ik dus in dat park rond en dan kwam het erop aan in welk stukje van dat park je dat ook kan weergeven. En dat is dus op deze plek gebeurd. Dat is wat mij aantrok en wat ik heb geprobeerd weer te geven binnen die vierkante cadrage. Vaak ga ik op zoek naar een heel eenvoudige beeldopbouw en een soort symmetrie die eigenlijk nooit honderd percent klopt, maar ‘ongeveer’ - en dat is ook iets wat ik boeiend vind en fascinerend.
Tegelijk ben ik ook wel een ongelooflijke bewonderaar van Diane Arbus en als ik een beeld van Diane Arbus bekijk – los van de fascinatie voor de mensen die zij portretteert en wat dat uitstraalt - dan kan ik soms ook staan te kijken van de manier waarop dat beeld in elkaar zit bij Arbus. Het is de meest eenvoudige cadrage en toch zit dat zó juist. Vaak is een eenvoudige cadrage eigenlijk ook de moeilijkste om inéén te steken. En dat intrigeert mij en dat gebruik ik zelf vaak.

E: En dan hebben we een beeld van een trap waarvan we geen trappen zien, we zien een leuning, er zijn sporten uit, we zien een doek hangen over een baar, we zien een balkon, we zien een grote ruimte in tegenlicht ... Maar als je dat verwoordt, heb je nog geen idee van de sterkte van dit beeld. Dit beeld vind ik één van je sterkste. Je hebt het zelf al een soort synthese van je werk genoemd. Alle elementen zitten er in : met een moegetergd woord, de non-plaats, de gevonden plaats, le lieu trouvé. De schijnbaar chaotische aanwezigheid van een aantal toevallige dingen, die je toch ergens ongelooflijk ordent. Maar zelfs die benadering brengt ons niet dichter bij dit beeld. Waar zit in godsnaam de kracht van dit beeld? Of waarom noem jij dit een synthese van wat je tot nu toe al gedaan hebt?
A: Ja, het is een beetje moeilijk te zeggen. Er zitten alle elementen in. Het is ook mooi om naar te kijken het is ook mooi van licht, het is ook mooi van beeldopbouw Het is zeer gesloten.Een beetje claustofrobisch en dan nog iets feller, omdat die zwarte doek dat tegenhoudt en dan heb je nog dat wit erlangs. Er zijn ook veel van mijn beelden die een soort theatraliteit in zich hebben en vaak vragen mensen mij heb jij dat geensceneerd of heb je er iets aan toegevoegd of zo?
E: Zoiets maak je niet.
A: Dat maak je niet en toch heeft het een heel charmante theatraliteit die nooit in een theater kan gemaakt worden. Iets wat nooit iemand opbouwt. Het is een plaats die gegroeid is. En op een bepaald moment van dat groeiproces van die plaats kom ik daar langs en maak ik dat beeld. Punt gedaan.
Met het fotograferen druk je veel dingen weg van een ruimte. Er zijn veel dingen die veel minder zichtbaar worden, maar er zijn andere dingen die naar boven komen van de ruimte, en dat wil ik weergeven. En dat is het moment dat ik het beeld maak.
En dan is er nog een ander moment: als het beeld geselecteerd wordt om te printen. Dan is het beeld anders dan de plaats die het was; de hele omgeving, al wat buiten het kader van de compositie gebeurt, voelt oorspronkelijker, intenser aan dan de ruimte op zich maar was.
Hoe is een plek? Je loopt een ruimte buiten en je kijkt nog eens gauw om. Ik wil eigenlijk zien hoe die ruimte is zonder dat er iemand is. Dat gauw achterom kijken, de fractie van een seconde dat er iets anders is.
E : Zo ziet de wereld eruit als wij niet kijken.
A: Ja.

E: In 1971, kort voor hij stierf, heeft Walker Evans nog een sterk interview weggegeven. De interviewer opende met: “Mijnheer Evans, weet u eigenlijk hoe zo’n gesprek dat met een bandrecorder wordt opgenomen verloopt?
Het antwoord van Evans is hoogst memorabel en alleszins de moeite waard om dit gesprek mee af te ronden.
A: Het begrijpen. Ik weet alles van die duivelse machine. Je spreekt en het ding registreert een onbelangrijke persiflage. Onlogisch, compleet misleidend materiaal. Dit apparaat zou zelfs Bernard Shaw, Samuel Johnson en Socrates tekort doen. Nu ja, het is wel goed; maar je moet me het wel laten redigeren. En dan nog, als ik al te vrolijk vrijuit praat kan er alleen maar iets onnozels uit komen. Bovendien, wanneer je zo een tape uitschrijft wordt dit vervloekte ding een heuse leugendetector. Maar ga je gang, of wil je zeggen dat het al aanstaat?

Back